Alleen in de Nacht; Om een apart Kerstgevoel te krijgen besloten ze met z,n tweeën een dagje naar Londen te gaan, samen met twee vrienden. De bus, want daar zouden ze mee gaan, zou op vrijdagnacht van het station om een uur vertrekken. Opgewekt vertrokken ze naar het station waar ze te vroeg aankwamen. Het regende en waaide flink, er was weinig beschutting te vinden. Gelukkig kwam de bus een half uur eerder zodat ze alvast in konden stappen. Het was een luxueuze bus, dubbeldeks en met tafeltjes, zodat ze met zijn vieren tegenover elkaar zaten, de stemming was opperbest, wat je niet kon zeggen van de ruimte die ze hadden om te zitten. Na wat heen en weer geruil had iedereen zijn plaatsje gevonden. Om klokslag een uur vertrok de bus, Dag Nijmegen op naar Londen. Na de gebruikelijke uitleg hoe de komenden vierentwintig uur eruit zouden zien en waar nogmaals gestopt zou gaan worden om nog meer mensen op te nemen, probeerde ieder voor zich toch een beetje te slapen. In de volgende stopplaats, een uur hadden ze inmiddels al gereisd, kwamen de resterende medereizigers aan boord. Ook hier werd opnieuw uitleg gegeven over het verloop van deze vierentwintig uur, met deze toevoeging Heeft iedereen het paspoort bij zich ??? Op dat moment trokken hun hersenen zich samen zoals je een citroen uitperst de PAS VERGETEN !!! Ontreddering alom, wat nu, wat ze wel bij zich hadden was hun rijbewijs. Hij ging met een gevoel in zijn maag alsof er beton in gestort was, dit gevoel trok door tot in de benen en voeten, naar de chauffeur. Deze bevestigde waar hij al bang voor was, geen pas, geen Londen. Wat nu, de bus was al voorbij Breda, in overleg met de chauffeur werd afgesproken te stoppen bij de afslag Oosterhout. Het kostte enige moeite de vrienden ervan te overtuigen niet mee uit te stappen, ze voelden zich schuldig omdat ze, naar hun eigen zeggen, ook vergeten waren hen hieraan te herinneren, onzin, ze vonden dat ze daar zelf verantwoordelijk voor waren. Het ineenkrimpen van de maag werd sterker naarmate ze dichter bij de Damocles afslag kwamen. Daar was hij !!! Volgens de chauffeur was er een hotel waar ze zouden kunnen overnachten. Na afscheidt genomen te hebben van hun twee ietwat ontredderde vrienden, en zelf met een gevoel van Ongelofelijke stommelingen, stapte ze beiden uit in de donkere, regenachtige en een op vreemd zijnde terrein nacht. De bus reed weg, het was alsof ze voorgoed afscheidt namen van hun dierbare en bekende wereld. De betekenis “Alleen op de wereld werd hen in een slag duidelijk”. Om zich heen kijkend waar de ingang van het hotel was, bekruipt hen het onwezenlijke voorgevoel “als het hotel maar open is” alles ziet er zo donker uit. Hun bange vermoedens worden bevestigd, het hotel is gesloten, het is of de duvel er mee speelt. Wat nu, aangeslagen kijken ze om zich heen, niets of niemand te zien. Op het parkeerterrein van het hotel staat een bus “als we eens informeerde of deze terugrijdt naar Nijmegen” nee dus, ook deze bus rijdt naar Londen. Wat gaan we nu doen, het idee wordt geopperd om naar het centrum van deze stad te lopen, wellicht hebben ze daar meer kans op een slaapplaats of een andere oplossing. Op een plattegrond die op de parkeerplaats hangt kijken ze hoe ze moeten lopen om daar te komen. Zo te zien wordt het en wandeling van tenminste een half uur. Als ze een brug overlopen komt hen een paar fietsers tegemoet, ongetwijfeld studenten want de tekst die bij het liedje gezongen wordt is beslist geen Algemeen Beschaafd Nederlands. Als de fietsers hen opmerken wordt het liedje gestaakt om vervolgens verder gezongen te worden onder aan de brug. In het centrum aangekomen te zijn blijkt dat er niets is, maar dan ook helemaal niets waar ze kunnen overnachten. Na enige stuurloze omzwervingen staan ze voor het Politiebureau. Zo te zien ook gesloten, nee wacht, er brand nog licht, aanbellen dan maar. Er komt geen enkele reactie, nog een keer bellen, via een luidspreker in de muur worden ze te woord gestaan. De stem is in zijn geheel niet geïnteresseerd wat er aan de hand is met hun twee. Ik zal wel een taxi voor jullie bellen, krijgen ze via de metaalachtige stem uit een stel gaatjes in die muur te horen. Na enkele minuten is de gaatjesstem terug, dat gaat jullie Fl.400,= kosten, nou nee, een taxi tot de naburige stad is voldoende. Met een “ik bel nog een keer” verlaat de gaatjesstem hen beide, weer staan ze alleen in de regenachtige- vijandige nacht. Op de stoep voor het politiebureau staan ze te wachten, de enkeling die voorbij komt, lopend, op de fiets of met de auto kijkt hen aan met een blik van “wat zouden die uitgevreten hebben”. Na een kwartier, wat wel een uur lijkt, komt de taxi eindelijk. Eenmaal in de taxi ontstaat een geanimeerd gesprek, “eerst betalen dan pas rijden” “hoeveel “ Fl.50,= zegt de chauffeur, maar goed ze zitten even warm en droog. Tijdens de twintig minuten durende rit zit ieder met zij eigen gedachten. Als ze de stad inrijden bekruipt hen opnieuw het gevoel van hulpeloosheid. Dit gevoel wordt sterker als ze het stationsplein oprijden, het is inmiddels halfvier in de ochtend. Als ze naar de stationshal toelopen wordt hen al snel duidelijk dat ze niet naar binnen kunnen. De hal is hermetisch afgesloten, wat nu. Eerst maar eens kijken hoe laat de eerste trein naar Nijmegen vertrekt, tien over halfzes, zegt het bord van de NS. Dat moet te doen zijn, ze zoeken een bushokje op om te schuilen voor de koude en de regen die nu met bakken uit de hemel valt. Zo te zien zijn er om deze tijd nog voldoende mensen onderweg naar ……..of ze staan te wachten op een taxi. Als ze naar een bushokje lopen passeert hen een aangeschoten ruziënd paartje. In een onvervalst dialect wordt aan hem duidelijk gemaakt wat zij van hem vindt. Als ze bij de taxi standplaats komen blijkt er geen taxi te zijn, nu keert hum agressie zich tegen de taxi die nog komen moet. Het lijkt alsof ze beide aan het oefenen zijn wat ze allemaal tegen de chauffeur zullen gaan zeggen als ze eenmaal in de taxi zitten. Uit de donkerte van de overkant van het plein maakt zich een gestalte los. In een rap tempo overbrugt de gestalte de afstand naar deze kant van het plein. Tot ieders verbazing loopt de man naar een hoek voor de deur bij de stationshal. Hij gaat op de grond liggen en begint heen en weer te rollen als een dier dat jeuk heeft op de rug. Het lijkt alsof hij een geurspoor wil afgeven en hiermee wil zeggen “dit is mijn terrein”. Als hij hiermee klaar is komt hij op de groep mensen af waar ook zij bij staan. Wat direct opvalt is de staat waarin hij en zijn kleding zich in bevinden. Hij heeft bloeddoorlopen ogen en maakt een agressieve indruk, dit uit hij door vlakbij de mensen te gaan staan en ze met een blik aan te kijken van een dier dat op jacht is, het is een junk. Zijn jas is van leer, deze wordt aan de mouw aan elkaar gehouden met plakband. Hij vraagt aan het ruziënde paartje een sigaret, die hij prompt krijgt. Zijn aanwezigheid is duidelijk te voelen en te zien, niemand van de aanwezige mensen draait de rug naar hem toe, hij wordt argwanend in de gaten gehouden, de mensen gaan wat dichter bij elkaar staan, het is alsof ieder als een horlogeveer gespannen staat, klaar om te reageren als het mis mocht lopen. Dit merkende trekt hij zich terug naar de eerder gemarkeerde deurmat. Ze maken zich los uit de groep en lopen naar de rand van het plein, steeds achterom kijkend waar de junk op dat moment is. Ze besluiten om een eindje te gaan lopen, als ze het busplein oplopen zien ze een overdekt bushokje, in ieder geval wat beschutting tegen de regen en de wind. Vanaf deze plaats kunnen ze de verrichtingen van de junk steeds gadeslaan. Naar mate er meer mensen van het plein verdwijnen wordt de junk steeds onrustiger, hij loopt constant heen en weer en kijkt om zich heen als een dier in het nauw. Als het plein leeg is richt zijn aandacht zich op de omgeving van het plein. Als hij hen beide in het bushokje gewaar wordt, maakt hij aanstalten hun richting op te lopen. Om een confrontatie te voorkomen besluiten ze het bushokje te verlaten en wederom een stukje te gaan lopen. Als hij achterom kijkt ziet hij dat de junk ze nog steeds volgt. Wat nu, ze besluiten een stuk de stad in te lopen. Na een paar straten kijkt hij nogmaals om, de junk is hen niet gevolgd. Opnieuw zijn ze op zoek naar een schuilplaats, weer niets, ook niet in de weidde omgeving, en het gaat steeds harder aan het regenen. Dan maar terug, misschien is de junk inmiddels wel weg. Als ze de hoek voor het stationsplein om komen horen en zien ze hem, al roepende en zoekende patrouilleert hij over het plein. Aan de andere kant van het plein staat een hotel, langs de gevels lopend om zo min mogelijk aandacht te trekken van de junk lopen ze de richting van het hotel op. De aandacht van de junk wordt verdeeld tussen de deurmat en een paar vuilnisbakken waar hij in rond loopt te schuimen. Als ze bij het hotel zijn bellen ze aan, op de vraag of ze zolang in de lobby mogen wachten, krijgen ze andermaal de kous op het hoofd, de nachtportier zegt dat hij hier niet aan kan beginnen omdat hij wel eens door het hotel moet lopen en hij hen dan alleen achter zou moeten laten in de lobby, dit is iets wat hij niet mag van zij baas. Voor ze het weten staan ze weer op straat. Een gevoel van onmacht en frustratie maakt andermaal van hen meester. Ze lopen terug richting de stationshal in de hoop dat deze nu open is gegaan. Vanuit een portiek kijken ze naar de haldeuren of dat deze open gaan, maar ze zijn en blijven gesloten. Dan maar wachten in dit portiek. Er verschijnen een paar mensen op het plein die richting de haldeuren lopen, maar ook voor hen blijven de deuren gesloten. Pas tegen zes uur gaan de deuren open. Ze lopen richting het station, als ze de hal binnenlopen zijn er al een paar mensen aanwezig. Nu op zoek naar een vertrektijdenbord, hier lezen ze dat de eerst beste trein naar Nijmegen pas om tien voor zeven vertrekt. Op zoek naar een loket voor de kaartjes komen ze tot de ontdekking dat dit pas om halfacht open gaat. Nee hé, Houdt het dan nooit op. Een man die wat verderop staat ziet dat er iets niet helemaal gaat zoals het zou moeten gaan, en hij vraagt of hij kan helpen. Van hem vernemen ze dat je ook met je Giropas een kaartje kunt kopen. Een zucht van verlichting ontsnapt aan hun lippen, eindelijk naar huis, weg uit deze nachtmerrie. De man merkt de opluchting aan hem beider stem als ze nog wat staan te praten. Hij informeert wat er eigenlijk allemaal aan de hand is. Alsof ze uit een boek staat te citeren vertellen ze hun verhaal, ze zijn het er over eens, dat, als je dit vertelt aan een ander, gelooft men dit verhaal nooit of te nimmer. Plots ontstaat er een beroering onder de aanwezige in de hal, de junk komt met een hoop lawaai de hal binnen en hij heeft een maatje meegebracht. Als een roedel dieren beginnen ze met reclameborden te slepen, van de ene kant naar de andere kant, daarbij steeds naar de groep aanwezige kijkend met een blik van “wie doet of zegt iets”. Wederom gaat de groep aanwezigen dichter bij elkaar staan en niemand keert de rug naar de twee toe. Omdat niemand iets zegt of doet wordt hun gedrag drastischer, ze beginnen de groep te omsingelen. Hun ogen zijn bloeddoorlopen en stralen zeer veel agressie uit. Er is nog steeds geen reactie vanuit de groep. De groep wordt groter naarmate de tijd verstrekt. Dit lijkt hun gedrag wat in te perken. Al snel richt hun agressie zich tegen een losstaand vertrektijdenbord. Beide pakken een kant van het bord en werpen het met grote kracht tegen de grond alwaar het met een oorverdovende klap van gebroken glas op de grond uit elkaar springt, overal liggen stukje glas, de trap is eveneens flink beschadigd. Ook nu weer kijken beide met een hoopvolle blik richting de groep aanwezige. Deze gaat nog dichter bij elkaar staan met dit verschil dat nu de mannen voor de vrouwen gaan staan. Dit lijkt effect te hebben, ze gaan beide een eind verderop in de hal op de grond liggen. Ze kunnen de ontspanning van de groep letterlijk voelen. Kennelijk is de klap door personeel van de NS gehoord, er komt iemand van de spoorwegpolitie kijken. Hij neemt de schade op, een stuk uit de trap, het bord is ontzet en de ruiten die erin zaten zijn beide stuk. Hij loopt naar een van de aanwezige in de hal en vraagt of deze heeft gezien wat er gebeurd is. De man beaamt dit en is bereid om te getuigen tegen de twee junks. Via zijn mobilofoon roept hij de plaatselijke politie op, als deze arriveert lopen ze op de beide mannen af om te ervaren wat er precies aan de hand is en of de tweede man alsnog wil getuigen. Een van beide junks krijgt in de gaten wat er gezegd wordt, en hij richt zijn agressie op de man die getuigen wil. Hierop ontstaat een schermutseling tussen de politie en de junk. Onder de opmerking “Wat, gaan we dreigen” wordt hij in de boeien geslagen. De andere junk steekt beide armen direct uit en wordt eveneens aangehouden. Hij blijkt nog geen vierentwintig uur uit de gevangenis te zijn ontslagen, sterker nog, hij loopt met de ontslagpapieren van de gevangenis nog op zak. Beide worden onder hun hevig verzet in de politieauto gezet en afgevoerd. De rust keert langzaam terug in de hal en eenieder zoekt haar/ zijn perron op. Na een paar minuten loopt de trein binnen die hen eindelijk uit deze nachtmerrie weg zal halen. Met een zucht van verlichting stappen beide in, eindelijk warmte en een droge plek, als de trein onderweg is vallen beide in een onrustige slaap. Als hij op een gegeven moment wakker schrikt en naar buiten kijkt, dringt het als koude rietsuikerstroop tot hem door dat hij deze omgeving kent. Nog net op tijd maakt hij zijn vrouw wakker en beide stappen razend snel uit de trein. Als ze buiten het station staan slaken ze een zucht van verlichting, vertrouwd terrein, deze omgeving willen ze nooit meer verlaten, voor dit moment. Snel zoeken ze een taxi op die hen zo snel mogelijk naar huis brengt. Koud, nat en beide gedesillusioneerd draait hij de sleutel van de voordeur om en stappen ze hun huis binnen. Gauw wordt de kachel hoog gezet en de verschillende Kerstverlichtingen aangestoken, vlug de natte kleding uitgetrokken. Onder het genot van een kop koffie kijken ze elkaar aan, dit nooit weer. Bij de Kerstkribbe- en boom herhalen ze nogmaals, als we dit aan andere vertellen gelooft niemand ons. Als de koffie leeggedronken is gaan ze naar bed, nog een laatste blik naar de Kerstkribbe- en boom, het Kerstverhaal kan wel oud zijn, maar vandaag de dag zou het zeker weer kunnen, mijmert hij. Dicht tegen elkaar aan gekropen vallen ze in een diepe slaap. |