Home | Contact
 
 
Verhalen
oe Jozef de kerststal vond «Terug
 

Het was een koude, winterse avond.
Alle konijntjes blijven dan liefst warm en diep in hun hol. Allemaal… behalve
eentje. Het wist zelf niet goed waarom, maar het moest en zou naar buiten. Was het
gewone konijnennieuwsgierigheid? Een beetje honger? Het had geen idee.
Het stak z’n neusje uit het hol en voelde het meteen: dit was geen gewone avond. De
sterren stonden kristalhelder in de lucht, de sneeuw blonk als nooit te voren en in
de stilte hoorde je enkel het gekraak van de bomen in de vrieskou. Het konijntje
huppelde tot aan de zandbaan, die stil en verlaten tussen de dennen kronkelde.
Wat zocht een konijntje aan een baan? Hier groeide geen gras en er kwamen vaak
mensen langs. Toen het om de bocht beweging zag dook het dan ook onmiddellijk ineen
en versmolt met de bunt en de heide. In het witte maanlicht kwam traag en moeizaam
een klein grijs ezeltje  naar voor. Op zijn schoft droeg het een vrouw, gewikkeld in
een kapmantel. Ernaast stapte een oude man, het hoofd omlaag en de rug gekromd van
vermoeidheid.
Juist op de plek waar het konijntje verscholen zat, bleven ze staan. De vrouw
kreunde zacht en de man sloeg troostend zijn arm om haar heen. Het konijntje hield
zich heel stil. Dit waren niet de gewone lieden die dagelijks de baan gebruikten,
geen bedelaars, zandleurders of stropers. Zonder het zelf te merken kwamen z’n
oortjes recht omhoog en  snoof het de geur van de ezel. Die keek opzij en wiegde
traag zijn hoofd.  Nooit had het konijntje zo’n triest dier gezien en alle
voorzichtigheid vergetend zette het zich rechtop, hupte vooruit en drukte z’n kleine
bibberneusje tegen de grote ezelsnuit.
“Ik ben klein en ook een beetje bang,” zei het, “maar… kan ik misschien helpen ?”
Het ezeltje hief zijn hoofd op en keek omlaag naar dat pluizen bolletje zo vlak voor
hem. Hij was te moe om verbaasd te zijn en zuchtte: “We zijn al zo lang onderweg. We
zijn langs alle herbergen geweest, maar nergens was plaats. Maria die ik draag, is
moe en de tijd is gekomen dat zij een kind zal baren. Wij zoeken onderdak voor de
nacht.” Hij boog opnieuw het hoofd.
Onderdak voor een ezel en mensen ? Een konijntje graaft zijn eigen hol, warm en
veilig, maar waar rust een ezel? Het wou zo graag helpen, dat kleine konijntje, het
dacht en dacht, zocht naar wat hen dienstig kon zijn.
“Een beetje verder staat een oude stal. Het is er droog en er is altijd hooi, daar
heb ik wel eens van gegeten in deze koude tijd. Binnen staat wel vaak een groot
beest, een os geloof ik, maar die ziet er vriendelijk uit. Kan zoiets dienen?” vroeg
het en tegelijkertijd schrok het van z’n eigen durf.
“Ik droom van een warme stal, met stro en hooi. Wijs me de weg en ik zal volgen,”
antwoordde de ezel blij.
Het konijntje hupte al voor en de ezel haastte zich op weg met zijn kostbare last.
Maar toen de weg splitste wou de man naar links, terwijl het konijntje rechtsaf
ging. Het ezeltje trok koppig aan het touw en gaf niet toe.
“Dan doen we jouw zin maar, ik ben te moe,” zuchtte de man. “Misschien vindt jouw
ezelsverstand wel een dak voor ons alle drie.”

Niet dat ezelsverstand maar het  dappere konijntje bracht hen tot aan de stal. De
man hielp blij de vrouw van het ezeltje, leidde hen binnen en sloot de deur.
Het kleine konijntje wachtte buiten, zonder te weten waarop. De man liep bedrijvig
in en uit, schepte water uit de put, maakte vuur en sleepte met een ketel. Toen
klonk plots een kinderschrei en het konijntje haastte zich door een gat in de muur
naar binnen, zodat het alles kon zien.

De vrouw die Maria noemde, wikkelde haar kind in doeken en legde het neer in een
kribbe, die Jozef gevuld had met het goudgele stro.
Uit het niets klonk zacht hemelse muziek.

Het konijntje zat in opperste bewondering rechtop, de voorpootjes gevouwen, zoals
alleen een schepsel Gods z’n Schepper kan aanbidden.
Toen bedacht het ineens dat het zo’n heilig moment niet voor zichzelf mocht houden
en haastte zich om het grote nieuws over de heide te verspreiden. In geen tijd zaten
alle bewoners van de konijnenberg in en rond de stal, tussen de balken, het stro en
het hooi. Ze keken met blinkende oogjes en de oortjes rechtop naar dat wondere paar
en het kind dat in de kribbe sliep.
In hun bewondering schoven ze steeds dichter bij de kribbe. Eentje duwde z’n neusje
tegen de voetjes van het kindje. Toen het voelde hoe koud ze waren, sprong het
zonder nadenken in de kribbe en nestelde zich er bovenop. Het schrok van zijn eigen
vrijpostigheid, maar Maria knikte dat het goed was.
Er daalde een vredige rust over de stal. Alleen de konijntjes waakten en langzaam
week de nacht voor de ochtend.
In de verte hoorden ze de herders al komen. Daar horen konijntjes niet bij en dus
haastten ze zich terug naar hun veilige holen.

Dat eentje dat, zoals het zelf zei, klein was en een beetje bang, maar zo graag wou
helpen, aarzelde nog even en keek een laatste keer achterom.
Het ezeltje kauwde op een handvol hooi, knikte naar zijn helpertje en zei met volle
mond: “Bedankt kleintje!”

 
Auteur: Marcel Van Giel «Terug
Bron: Marcel Van Giel
 
 
    Promotie | Pers | Copyright KerstmisOnline 2000/2025 | Privacy | Disclaimer | Adverteren | Colofon | Contact